Brandstof die op hete oppervlakken of elektrische componenten is gemorst, kan brand veroorzaken. Om mogelijke verwondingen te voorkomen moet u de startschakelaar uitdraaien wanneer brandstoffilters of waterafscheiderelementen worden vervangen. Ruim gemorste brandstof onmiddellijk op. |
- Stop de motor. Zorg ervoor dat de motor tijdens deze procedure niet kan starten.
- Draai de brandstoftoevoerkraan dicht.
Show/hide table
KENNISGEVING Laat geen vuil in het brandstofsysteem komen. Reinig het gebied rond een component van het brandstofsysteem, die losgekoppeld wordt, grondig. Breng een geschikte afdekking over de losgekoppelde component van het brandstofsysteem aan.
Show/hide tableKENNISGEVING Vang eventueel gemorste brandstof in een geschikte container op. Ruim eventueel gemorste brandstof onmiddellijk op.
Show/hide tableIllustratie 1 g00718275 (1) T-hendel
(2) Deksel
(3) Afdichting
(4) Filterelement - Maak de T-hendel (1) los en verwijder het deksel (2).
- Verwijder het oude filterelement (4). Houd de filterhendel vast en trek de hendel naar boven.
Show/hide table
KENNISGEVING Vul de brandstoffilters niet met brandstof voordat u ze installeert. De brandstof wordt dan niet gefilterd en kan verontreinigd zijn. Verontreinigde brandstof veroorzaakt snellere slijtage van de onderdelen van het brandstofsysteem.
- Installeer het nieuwe filterelement (4). Houd de filterhendel vast en duw de hendel naar beneden.
- Vervang de afdichting (3) van het deksel door de afdichting die met het nieuwe filterelement is geleverd. Breng vóór de assemblage een laag schone brandstof aan op de afdichting.
- Vervang het deksel en draai de T-hendel vast.
- Open de brandstoftoevoerkraan.
- Ontlucht het brandstofsysteem. Raadpleeg deze Bedienings- en onderhoudshandleiding, "Brandstofsysteem - Voorvullen".
- Start de motor en laat hem draaien. Inspecteer de brandstoffilterassemblage op lekken.