Brandstof die op hete oppervlakken of elektrische componenten lekt of wordt gemorst, kan brand veroorzaken. Om mogelijke verwondingen te voorkomen moet u de startschakelaar uitdraaien wanneer u brandstoffilters of waterafscheiderelementen vervangt. Ruim gemorste brandstof onmiddellijk op. |
Illustratie 1 | g06266383 |
(1) Brandstoftoevoeraansluitingen
(2) Brandstoffilter |
KENNISGEVING |
---|
Laat geen vuil in het brandstofsysteem komen. Reinig het gebied rond een component van het brandstofsysteem, die losgekoppeld wordt, grondig. Breng een geschikte afdekking over losgekoppelde componenten van het brandstofsysteem aan. |
- Het kan nodig zijn om de restbrandstofdruk van het brandstofsysteem af te laten voordat u het brandstoffilter verwijdert.
Maak een van de brandstoftoevoeraansluitingen (1) los om eventuele restdruk te ontluchten.
Show/hide tableKENNISGEVING Maak brandstofleidingen of -verbindingen niet los bij het brandstofverdeelstuk of de ECM. De motorcomponenten kunnen beschadigd worden.
- Verwijder het gebruikte brandstoffilter.
- Reinig het afdichtingsoppervlak van de pakking van de brandstoffilterflens. Zorg dat al het materiaal van de oude pakking verwijderd wordt.
- Breng schone dieselbrandstof op de nieuwe pakking van het brandstoffilter aan.
Show/hide table
KENNISGEVING Vul de secundaire en tertiaire brandstoffilters niet vóór de installatie met brandstof. De brandstof wordt niet gefiltreerd en kan verontreinigd zijn. Verontreinigde brandstof veroorzaakt snellere slijtage aan de onderdelen van het brandstofsysteem.
- Installeer het nieuwe brandstoffilter. Draai het brandstoffilter op de brandstoffilterflens tot de pakking de flens raakt. Gebruik de draai-indextekens op de filters als leidraad voor het naar behoren vastdraaien. Draai het filter nog 3/4 slag met de hand vaster. Draai het filter niet te strak vast.
KENNISGEVING |
---|
Vang eventueel gemorste brandstof in een geschikte container op. Ruim eventueel gemorste brandstof onmiddellijk op. |